Soms kunnen ouders de zorg voor hun kind even niet meer aan. Hoe bepaal je dan of een kind, dat in een pleeggezin of verblijfssetting verblijft, weer terug bij de ouders geplaatst kan worden (thuisplaatsing)? Een perspectiefonderzoek geeft binnen drie maanden duidelijkheid of de ouders de opvoeding weer zelf op zich kunnen nemen. Zo wordt onnodige onrust voorkomen en extra zorg bespaard en kan het kind zo thuis mogelijk opgroeien. Sylvia van de Cappelle, gedragswetenschapper bij William Schrikker Gezinsvormen (WSGV), legt het belang uit van dit onderzoek en hoe het in zijn werk gaat.

Sylvia van de Cappelle

Wat het doel is van perspectiefonderzoek

Perspectiefonderzoek geeft enerzijds inzicht in de belastbaarheid en de draagkracht van het gezin. Anderzijds krijg je als gemeente een helder beeld welke ondersteuning de ouders en het kind nodig hebben voor een thuisplaatsing. Doel: snel duidelijkheid kunnen bieden aan de ouder en het kind. Sylvia: “We voeren dit onderzoek uit als een kind niet meer thuis woont. Zeker in het eerste halfjaar tot een jaar na de plaatsing, dan wil je weten of het kind nog terug kan naar zijn ouders. En we zijn erop gericht om de mogelijkheden te bekijken van de ouders, of een van de ouders, of zij de zorg weer zelf kunnen oppakken.”

Hoe het onderzoek is opgebouwd

Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende fases; de aanmeldings-, onderzoeks- en afrondingsfase. “We werken in met bodemeisen en de beoordelingsboog”, legt Sylvia uit. Aan de hand van de taart stel je op basis van al die lagen je eisen op voor zaken waarover je je als aanmelder zorgen maakt, zoals dat er regelmatig huiselijk geweld is geweest. Dat is de onderste laag van de taart. Dan gaan we daarover in gesprek met de ouders; dat de eis van de aanmelder is dat er geen huiselijk geweld mag plaatsvinden. Ouders moeten aan deze bodemeisen voldoen voordat wij positief kunnen adviseren over een thuisplaatsing.”

Taart met bodemeisen 4 lagen (bodemeisen):

Bodemeisen

De beoordelingsboog is een instrument om te beoordelen waar de ouders staan op deze boog. Dus het is niet ‘ja’ of ‘nee’, maar de boog geeft aan waar de ouders en het kind staan op een 5 puntschaal.” Waarbij 1 een positieve uitkomst betekent t.a.v. terugplaatsing en bij 5 de uitkomst negatief is t.a.v. terugplaatsing. Er wordt besloten tot thuisplaatsing als de ouders aan de bodemeisen voldoen, positief scoren op de beoordelingsboog en er een positief oordeel is van de perspectiefonderzoeker. “We brengen voor de aanmelder verder in kaart wat wij in die drie maanden hebben geconstateerd”, legt Sylvia uit.

Bepalen waar de ouders en het kind staan

Het perspectiefonderzoek start met het bepalen van waar de ouder(s) en het kind staan op deze boog. Sylvia: “Als de jeugdzorgwerker de aanmelder is, vragen onze perspectiefonderzoekers die om deze boog in te vullen, samen met de ouders. En in de afrondingsfase doen we dat nog een keer en bekijken we: waar staan ze dan op deze boog? In de afrondingsfase doen we dat nog een keer. Wat we in die periode natuurlijk willen is dat ouders vooruit zijn gegaan. Dus we gebruiken een instrument dat is ontwikkeld voor de pleegzorg. Daarnaast zetten we observatiemomenten in. Ouders moeten eigenlijk aan ons kunnen laten zien wat ze kunnen in de opvoeding.”

Observatiemomenten en ouders opdrachten laten uitvoeren

In de observatiemomenten geven de onderzoekers ouders bijvoorbeeld een opdracht. En wij als onderzoeker kijken met een onafhankelijke bril op naar wat er voor mogelijkheden zijn.” Zo’n opdracht kan zijn: de baby in bad doen, afdrogen, zorgen dat -ie weer helemaal is aangekleed en daarna een flesje geven. “Je kijkt natuurlijk eerst naar de mogelijkheden”, legt Sylvia uit. “Misschien is dit in eerste instantie te veel gevraagd, maar dan maak je het kleiner en doe je het in kleinere stapjes. In dit voorbeeld kijk je naar: sluit zo’n ouder aan op de behoeften van het kind? Ziet de ouder wat het kind wil, nodig heeft?”

Borgen dat thuissituatie voor LVB-ouders en kinderen optimaal blijft

Om te borgen dat de thuissituatie optimaal blíjft, adviseren de onderzoekers dat de gemeente hulpverlening inzet. Dat is volgens Sylvia met name raadzaam als het ouders betreft met een licht verstandelijke beperking, de expertise van WSGV: “Want onze doelgroep is grotendeels afhankelijk van hulpverlening en een steunend netwerk. Daarom is het raadzaam als je al tijdens het onderzoek hulpverlening inzet. Anders kan je van deze ouders, die vaak laag scoren op de beoordelingsboog, natuurlijk niet verwachten dat ze in drie maanden tijd een 4 of een 5 op deze boog scoren.”

Hoe onderzoek bijdraagt aan het perspectief van het kind

Volgens Sylvia geeft perspectiefonderzoek niet alleen snel duidelijkheid aan de ouders en het kind, maar kan het ook bijdragen aan minder en gerichtere zorgverlening. Daarmee kan onnodige (extra) zorg worden voorkomen. “Als het kind bij de ouders kan opgroeien, dan zijn er geen pleegzorgbegeleiding of bezoekbegeleiders meer nodig. Het werken aan de relatie tussen ouders en het kind is daarnaast makkelijker als het kind thuis woont. Dat is ook een natuurlijk proces; dat de ouders weer bij het kind zijn. Het kind kan daardoor zo thuis mogelijk opgroeien.”